De bedriegerij van Cartouche of De Franse rovers Pieter Langendijk
Bewerkt door Hans Keuning
Aan de lezer Dit blijspel, waarin de beruchte Cartouche de hoofdrol speelt, beleefde veel succes in de Schouwburg van Parijs. Mogelijk minder vanwege de humor dan om de naam van de hoofdpersoon, die alom bekend was vanwege zijn Lacedemonische Schalksheid. Het heeft bij mij het vermoeden doen opkomen dat het er de Franse blijspelschrijver slechts om ging de Schouwburg er een flink bedrag aan over te laten houden. Want hoe zou een dichter er anders toe komen om een zware crimineel, die door de rechter is veroordeeld, vanwege zijn misdaden, te vereeuwigen? Of zou hij gedacht hebben dat zijn blijspel de kracht zou hebben om schrik aan te jagen onder de grote en kleine dieven in zijn land? Als dat zo was zou hij, naar mijn mening, een mirakel in de dichtkunst veroorzaakt hebben. Ik verzeker u, lezer, dat ik, toen ik de vertaling via een van mijn vrienden in handen kreeg, en deze opnieuw berijmd heb, daar niet op gemikt heb. Ik hoop alleen de Amsterdamse godshuizen er enig voordeel uit te laten trekken. Maar de eer van het blijspel komt geheel en al toe aan de Franse schrijver. Pieter Langendijk
Rolverdeling Valerius, zoon van een procureur Grijper, klerk van de procureur en gauwdief Braadspit, luitenant van Cartouche Cartouche, kapitein van de rovers Harpoentje, gauwdief Lichthart, gauwdief Stormbok, gauwdief Koevoet, gauwdief 'ʹt Broertje van Cartouche, gauwdief Juff rouw Konklefoesje, een uitdraagster Brakje, een spion, gekleed als Abt Schout La Valeur, diender Rodemont, diender Onderschout Dommeloere, koopmanszoon uit Angoulême Pierot, knecht van Dommeloere Orontes, vader van Izabel Izabel Margo, haar meid 10 dienders, een herbergier en 3 herbergknechten
Eerste Bedrijf Eerste toneel Valerius, Grijper Valerius: Wel, beste Grijper, hoe staan we er voor met onze zaak? Grijper: Meneer Dommeloere, uw medevrijer, die wonderlijke snaak, Zal vanavond om een uur of acht, negen hier aankomen, Zoals ik in het postkantoor op Angoulême heb vernomen. Valerius: En morgen trouwt hij met Izabel? Terwijl ik het voorrecht.... Grijper: Zo is'ʹt! Meneer Orentes heeft u haar weliswaar eerder toegezegd, En ze houdt van u. Kan hij nu zomaar zijn belofte breken? Valerius: Als je niet meer opschiet dan nu, blijf ik in de brokken steken. Die Orentes laat het, heb ik al hier en daar vernomen, Op een bruiloft morgen met die Dommeloere aankomen! De muzikanten zijn door hem besteld en te zijner ere Moeten ze die gast bij aankomst op een concert trakteren. Grijper: Als hij geen concert hoort zal hij vast, zonder te remmen, De weg weer terug inslaan naar Angoulême. Valerius: Hoe bestaat het, dat Orentes voor die nietsnut zijn woord niet houdt, En dat hij haar, zonder hem te kennen, zijn dochter toevertrouwt? Aan zo'ʹn malloot, die toevallig alleen maar de zoon is van Een rijke parvenu, een min of meer omhooggevallen koopman! Grijper: De zoon van een rijk koopman? En dat kunt u niet accepteren?
Maar hij was in staat om haar op een snoer parels te trakteren. Had u maar zo'ʹn vader! Maar, zoals ik de zaken nu heb bekeken, Zal het mij aan mensen voor mijn onderneming ontbreken. Ik heb de hele morgen vergeefs gezocht. Valerius: Wat ga je dan doen? Grijper: Nu zal ik het wel alleen moeten bakken met goed fatsoen. Dan krijg ik alle eer van mijn werk, want u moet wel uw belofte houwen. Valerius: Je wordt procureur bij mijn vader, als ik Izabel maar kan trouwen. Grijper: Ik mag dan wel een doodgewone kantoorklerk wezen, Maar ik kan wel goed alle benodigde stukken lezen. Ik ken alle termen van het vak en men zal dan al gauw bemerken, Dat ik goed ga verdienen, zodra ik voor mezelf kan gaan werken. Valerius: Je mag niet klagen, want zolang je mijn vader'ʹs klerk bent geweest, Had je veel voordeel van je kennis, bekwaamheid en van je geest. Grijper: Maar dat is nog niks! Met wat ik in die tijd aan trucjes heb vernomen Kan ik het geld van anderen met bakken in mijn zak laten stromen. Dat kan alleen als ik mijn werk kan bekronen als procureur. Valerius: Aan mij zal het niet liggen, wees daar zeker van, sinjeur. Ik heb helemaal geen zin om mijn vader als zodanig op te volgen Ook al is hij daarover misschien wel ten zeerste verbolgen. Maar nu over Dommeloere even gesproken. Jij kunt naar ik gis Hem aan de beschrijving wel herkennen, als hij er is? Grijper: Een vent met een plomp bakkes. Ik weet wat voor vent 'ʹt is.
Maar pas op! Daar zie ik iemand, die mij niet onbekend is. Meneer Valerius, gaat u nu maar rustig vertrekken Dan kan ik of mijn vermoedens juist zijn ontdekken. Als het de man is, die ik denk, zal het aan geen hulp ontbreken. Valerius: Ik merk het wel. Ajuus!
Tweede toneel Grijper, Braadspit Grijper: Als 'ʹt 'ʹem is kan ik hem wel aanspreken. Braadspit: Wat moet die man van mij? Heb ik soms iets van hem aan. Als 'ʹt een spion van de schout is, kan ik beter stil blijven staan. Grijper: Ben jij 'ʹt, Braadspit? Braadspit: Grijper! Ach, dat ik het nou zie pas! Ik heb steeds gedacht dat jij al jaren op de zeevaart was! Grijper: Nee man! Na drie jaren vond ik dat ik genoeg had gevaren En met een akte van het Parlement heb ik het varen laten varen. Braadspit: Waarom? Grijper: De zeevaart biedt mij geen perspectief, vriend. Braadspit: Wat was je? Grijper: Ik heb als opperhoofd gediend. Braadspit: Van een eskader?
Grijper: Van een roeispaan! Braadspit: O, ik snap het! Dat heb je dan als galeiboef moeten ondergaan. Maar man, dat je zo'ʹn prachtige post hebt verlaten! Grijper: Dat mag zo zijn, maar ik kreeg er wel in de gaten, Dat ik eigenlijk moest gaan doen, wat mijn hart begeerde. Ik kan wat schrijven en toen kon ik bij een rechtsgeleerde Hier in Parijs aangenomen worden als procureursklerk. Braadspit Als klerk? Maar kom nou, dat is voor jou toch eigenlijk geen werk! Ben je je oude beroep dan niet meer trouw gebleven? Nooit zal ik vergeten wat je zoal kon, mijn hele leven! Je beroofde iemand van zijn degen, als het zo kwam te pas. En ik heb nooit iemand gezien, die zo goed in oplichten was. Ik heb nooit kunnen denken, dat je in al die jaren Je vak zou laten schieten. Nou moet ik dit ervaren! Grijper: Ik doe dat ook niet, maar werk nu op een andere manier. 'ʹt Is minder gevaarlijk en ik doe het gewoon op papier. Met een snelle pen kan ik nu veel meer Verdienen dan met roven in tijden van weleer. Maar wat doe jij? Je ziet er goed uit als ik je zo aanzie. Braadspit: Zeg dat wel, want ik bracht het tot luitenant van een compagnie. Grijper: Waar lig je dan? Braadspit: Hier in Parijs. Grijper: Dat is te gek en Hoe kan het dat ik je dan nooit eens langs heb zien trekken?
Braadspit: Wij marcheren gewoonlijk diep in de nacht met stille trom. Grijper: Ik denk dat ik het snap, want ik ben niet zo dom. Hoe heet je kapitein? Braadspit: Cartouche. Grijper: Niet te geloven! Die vent die praktisch iedereen, zonder gepakt te worden, weet te beroven! Ik denk, dat je met die Cartouche als je kapitein In ons vak wel dik en dik tevreden mag zijn. Braadspit: Ik kan je wel zeggen dat wij allen van de compagnie geloven Dat geen generaal hem hoe dan ook kan gaan te boven. Grijper: Maar komen jullie zo wel aan voldoende proviand? Braadspit: Natuurlijk wel, want wij zijn gelegerd in vijandelijk land. We zenden steeds partijen uit en die leggen hinderlagen. 'ʹs Nachts plunderen we burgers en gaan overdag de boeren plagen. Wie betaalt in Parijs, wordt door ons onder bescherming gesteld. Grijper: En waar verblijft je kapitein nu, die dappere held? Braadspit: Om deze tijd zit hij in de kroeg met de top van zijn bende Om als bewaker daar voor de waard alle onheil af te wenden. Die man daar is iemand, die veel voor ons doet. Hij zorgt er voor met zijn knechten, dat, als het moet De buit bij hem bewaard wordt, als die is geroofd. Grijper: Aha! Daar schiet mij een prachtige aanslag door het hoofd!
Die zou ik graag aan je kapitein, als hij komt, voor willen leggen, Als hij mij op zijn beurt, een stukje van de buit zou willen toezeggen. Want, beste Braadspit, ik zit tot over mijn oren in de schuld. Braadspit: Houd dan goede moed, beste Grijper, want je zult Al je schulden dan in een mum van tijd kunnen aZetalen. Grijper: Hoe dan? Braadspit: Je hoeft je crediteuren maar op één plaats bij mekaar te halen. Cartouche zal ze allemaal voldoen met gepast geld, Als hij zijn volk als een wacht rond het huis heeft opgesteld. Als je daarna van iedereen een behoorlijke kwitantie hebt gekregen, Zal hij het ze op straat weer allemaal afnemen met de degen. Grijper: Dat is wel heel slim bedacht! Braadspit: Maar je moet dan wel de eed Afleggen voor zijn compagnie! Grijper: Ik ben gereed. Wel mal hoor, want ik dacht mij in het korps van prokuteurs te begeven En wordt nu in de compagnie van gauwdieven ingeschreven. Och nou ja, voor mij maakt het weinig uit. Maar.... Braadspit: Wat maar? Je moet nu kiezen, want we zijn nu bij elkaar. Je kunt niet tegelijk een man met een toga zijn en een met een degen, Grijper: Zou ik overdag geen procureur kunnen zijn en 'ʹs nachts roven op de wegen?
Braadspit: Als onze kapitein dat goedkeurt, zie ik er geen zwarigheid in. Maar daar komt hij! De krijgsraad neemt nu een begin. Blijf hier! Zodra het kan, zal ik je bij hem presenteren.
Derde toneel Cartouche, Braadspit, Harpoentje, Lichthart, Stormbok, Cartouche'ʹs broertje, mevrouw Konkelefoesje. Verder: 3 gauwdieKes, 3 knechten en de herbergier Cartouche: Weledele, kloekmoedige en uiterst gestrenge heren Die hier vergaderd zijt. Er is een maaltijd klaar, zoals u ziet Ik wens jullie gezondheid, geld alsmede een goede appetiet. Jullie eer wensen lijkt mij volkomen overbodig, Want dat hebben jullie in het geheel niet nodig. Op de woelige zee waarop wij varen, zo wil ik vergelijken, Heeft men soms het zeil in top, maar moet dan weer strijken. Onze levens zijn vervuld van hoop, vrees en ongeluk Van overvloed, gebrek, vermaak maar ook van veel geluk. De hele kennis van ons beroep kent slechts twee knepen Namelijk die van grijpen en niet worden gegrepen. Al wat wij krijgen, vergt van ons grote behendigheid, Maar wee ons, als we door de andere partij worden misleid. Als onze vijanden eenmaal over ons triomferen, Dan zal de overheid ons op gevangenschap trakteren. Iemand weer vrij laten op zijn woord van eer, Dat ziet men vandaag de dag beslist niet meer. Ik vind het nu raadzaam jullie adviezen aan te horen Zodat we tenslo\e het beste hebben uitverkoren. Zullen we in Parijs blijven, zoals we tot nu toe meestal deden? Of vindt iemand naar het pla\eland toe gaan een goede reden? Laat ieder zich op zijn beurt hierover vrijelijk uiten
Zodat we in alle wijs-‐‑ en slimheid samen kunnen besluiten. Braadspit: Als het is toegestaan vrijuit te spreken, grootmachtig generaal, Dan zeg ik, dat u uw faam in gevaar brengt ten enenmaal. U maakt steeds meer vijanden, dus denk aan uw eigen belangen Of men roept in Parijs: Heb je 'ʹt gehoord? Ze hebben Cartouche gevangen! Verlaat deze stad, waar men niets anders wil, dan u zien hangen Het lijkt mij beter om elders met nieuwe taken aan te vangen. Harpoentje: Dat geloof ik niet! Wat hebben wij daarginds in de bossen te beginnen? Volgens mij hebben we dan toch veel meer hier in Parijs te winnen. In alle gehuchten, dorpen en vlekken heeft men uw portret. Wat moet je daar, want alle wegen zijn er ook nog eens afgezet? Ik ben van mening, dat onze generaal zich wat minder moet exposeren Door minder bij Opera, Komedie of Bals te verkeren. Of bij vuurwerk. Hij laat zich op al die feesten zien! Cartouche: Mijn glorie is juist, dat men mij zoekt, de onzienbare man, En dat het steeds niet lukt, dat men mij pakken kan. Harpoentje: Blijf dan in Parijs. Lichthart: Mits we onze krachten tezamen spannen. Stormbok: Dat vind ik ook. Koevoet: Ik sluit me aan bij deze mannen. Cartouche: Dan laat ik voor Parijs de meeste stemmen gelden. Als we sneuvelen, dan sneuvelen we als helden
Met de wapens in de hand. Dat zijn ook mijn gedachten. Iets anders had ook niemand van mij durven verwachten. Maar jongens, breng nu de buit van vannacht op de baan. Wie van jullie heeft de ronde op de Pont Neuf gedaan? Stormbok: Dat was ik, kapitein, met Waakoog en Zondergena. Cartouche: Wat heb je gerold? Stormbok: Vier degens, twee beurzen een een horloge van iemands pa. Cartouche: Waar zijn ze? Stormbok: Hier zijn ze. Cartouche: Weet je nou nog niet dat degens met zilveren gevesten Ons dwars kunnen zi\en en de zaak voor ons verpesten? Stormbok: De gevesten leken ons sterk en de moeite waard voor een goede prijs. Cartouche: We zien wel. Wie is er bezig geweest in de straat van Sint Denijs? Harpoentje: Ik? Cartouche: Wat kreeg je er voor? Harpoentje: Zes stukken Hollands linnen. Kan dat u behagen? Cartouche: Noem je dat Hollands? Je zou er luizen en vlooien door jagen. Harpoentje: Sinds de bankiers magazijnen hebben vindt men, zogezegd, In de winkels geen stoffen meer of die zijn vreselijk slecht.
Cartouche: Hm! Wie zijn er in mijn opdracht naar de Notenboomstraat gegaan? Lichthart: Dat hebben ik, Kleihaalder en Passediesje gedaan. Cartouche: Wie hebben jullie ontmoet? Lichthart: Twee dronken pachters met markiezinnen van fortuin, Die gegeten hadden in de ee\ent van meester Scharluin. Cartouche: Stil es! Dit is een schuldbekentenis van de ridder van Schraalkasteel. Daar zit geld in ! En wat is dit voor een prachtjuweel? Een rekening van de kleermaker, die kunnen we mooi innen. En hier is nog veel meer. Jongens dat halen we zo binnen! Een betaalpas, die we zo in kunnen pluggen. Daar staat vast meer op dan twee rooie ruggen! Het zijn bepaald geen wissewasjes zo te zien, Of is het van iemand die zijn makkers besteelt misschien? Braadspit: Wel kapitein, denkt u dat u altijd met eerlijke hebt lui te maken? Cartouche: Ik heb geen zin om in het viswater van collega'ʹs te geraken. Braadspit: Wie zou zich tot zo'ʹn lage daad willen onteren? Cartouche (tegen zijn broertje): En broertje! Wat heb jij om aan ons te presenteren? Broertje: Niet meer dan vier frankskes, maar ik stak mijn hand in de zak Van een juffrouw, waar een zacht fluwelen beurs in stak. Ze kreeg me in de smiezen en begon zo hard te schreeuwen, Dat ik er vandoor ging, achtervolgd door wel honderd leeuwen! Cartouche:
Ach jeetje m 'ʹn jonkje, en waarom ging dat mis? Terwijl het toch echt geen gebrek aan opvoeding is. Broertje: Dat die juf zo gauw zou zijn had ik vooraf niet bekeken. Cartouche: Toen ik zou oud als jij was, kon ik al nachtsloten openbreken. Braadspit: Men moet geduld hebben en het begin is zeker zwaar. Het is al mooi dat hij een leerling is binnen onze schaar. Cartouche: Konkelfoesje! Konkelfoesje: Wat kan ik voor u betekenen? Cartouche: Verkoop deze spullen op de rommelmarkt en kom dan bij mij afrekenen. (Konkelfoesje en de herbergknechts gaan naar binnen)
Vierde toneel Cartouche, Braadspit, Harpoentje, Lichthart, Stormbok, Koevoet, Broertje, drie andere dieKes Cartouche: Jij, Harpoentje ga naar de Pont Neuf. De zwaardenmaker moet deze onherkenbaar maken. En zorg er voor dat het ene gevest in het gevest van de ander kan raken. Harpoentje: Het is niet eens nodig dat ik hem dat vertel Want hij is heel snugger en snapt het ook zo wel.
Vijfde toneel Cartouche, Braadspit, Lichthart, Stormbok, Koevoet, Broertje, Grijper en drie gauwdieKes Cartouche: Braadspit, vraag eens wat die meneer hier te zoeken heeft. Braadspit: Dat is een vriend, die zich op mijn advies hier naar toe begeeft. Hij zou graag tot ons gezelschap toe willen treden. Cartouche: Vertel eens even. Is het een persoon van goede zeden? Braadspit: Net zo goed als de onze. Cartouche: Sta jij voor hem borg? Braadspit: Net zo goed als voor mezelf, heb maar geen zorg. Cartouche: Kom er bij. Heb je wel eens meer in zo'ʹn bedrijf gewerkt? Grijper: Op de kermis van Beaucaire en niemand heeft wat gemerkt. De postkoets van Lyon heb ik laatst in mijn eentje doen stoppen Met de degen durf ik zeggen, kan niemand tegen mij op. Cartouche: En? Wat voor bewijs kun je verder nog geven? Grijper: Mijn driejarige dienst op de vloot. Cartouche: Wie had je daartoe gedreven? Grijper: De liefde. Cartouche: De Liefde? Hoe belandt dan een mens op de galeien?
Grijper: Ik beminde een zilveren servies en wilde daarmee vrijen. Helaas had ik geen poen en heb ik ruzie met justitie gekregen. Daarna moest ik voor drie lange jaren de zeeën aan gaan vegen. Cartouche: En daarna? Wat deed je daarna dan voor werk? Grijper: Ik kreeg toen een baan bij een procureur als klerk. Cartouche: Hou die baan vast, dan kun je ons werken helpen verlichten Door te vertellen, wat van het stadhuis aan ons valt te berichten. Grijper: Zeer vereerd, maar ik heb aan u dan nog een vraag Over iets waar ik behoorlijk mee in zit in mijn maag. Cartouche: Wat kan dat zijn? Grijper: Naar ik uit zeer betrouwbare bron heb vernomen, Zal hier een rijke koopmans zoon uit Angoulême aankomen Om met een rijk meisje te trouwen. Maar de zoon van mijn procureur zou Haar liever hebben tot zijn vrouw. En zij verkiest ook hem boven die andere kwal, Die men zijn aankomst hier dan ook voorkomen zal. Cartouche: Bedoel je dat we die Angoulêmer voor hij hier is moeten beroven? En hem, als hij niet opdondert, niet zijn zekerheid kunnen beloven? Grijper: Zo iets ja. Cartouche: Geef me dan snel wat meer informatie door. 'ʹt Is maar een kleinigheid! Ik ben er klaar voor. Braadspit:
Meneer.... Cartouche: Vis eens uit of die Lord uit Engeland al geld heeft gekregen.
Zesde toneel Cartouche, Lichthart, Stormbok, Koevoet, Grijper, Broertje, drie gauwdieKes Cartouche: Lichthart, ga eens honderd flessen champagne uit die kelder bij elkaar vegen, Waar onze slotenmaker de sleutel van heeft nagemaakt. Breng ze dan bij die juffer door wie ik niet in handen van de politie ben geraakt. En jullie, zakkenrollers, ga er weer op uit om beurzen en horloges te pikken.
Zevende toneel Cartouche, Stormbok, Koevoet, Grijper Cartouche: En jullie krijgen een opdracht om je vingers bij af te likken. Een overval in de Rue du Bacq. Stormbok: Klopt het dat ik heb gehoord.... Cartouche: ... Zijn er vier vrouwen daar van ons soort?
Achtste toneel Cartouche, Grijper Mijn bedrijf is groot qua omvang zul je wel merken Grijper: Maar daar is ook niemand, die het zo uit weet te werken.
O jee.... ik geloof dat ik daar ginder een kerel bespeur Waarvan ik weet dat het een spion is. Ja, 'ʹt is dezelfde sinjeur. Cartouche: Dat klopt, maar het is een van mijn door mij betaalde vrinden, Die waarschuwt als er weer pogingen gedaan worden om ons te vinden. Ik heb zo mijn mannetjes.... Grijper: Ik snap het. Zo wordt men dan goed bediend. Maar die man is dan zeker niet die vriend Die u dan laatst op een partij stokslagen hebt getrakteerd? Cartouche: Nee, dit is een eerlijke vent.
Negende toneel Cartouche, Grijper, Brakje (als abt gekleed) Cartouche: Meneer Abt, wat is het dat u ons presenteert? Brakje: U moet op uw quivuive zijn. Toen ik onze gerechtsdienaar bracht Naar de plaats, waar u geslapen hebt de afgelopen nacht, Heeft die vent, die je laatst afroste, hem deze schuilplaats aangewezen. Ze komen nu met zijn twaalven en dan hebt u wel wat te vrezen.
Tiende toneel Cartouche, Grijper Cartouche: Heb je pistolen? Grijper: Nee, maar ik heb wel een grote inktkoker op zak.
Daar kan ik ze wel bang meemaken, want ik kan kijken als een bullebak. Cartouche: Dan gaan we naar binnen, kijken of mijn wapens klaar zijn. Grijper: Maar het lijkt er op dat we wel degelijk in gevaar zijn. Als we deze dans weten te ontspringen is dat een meesterstuk. Cartouche: Wees maar nier bang, want je volgt Julius Caesar met zijn geluk.
Elfde toneel Schout, La Valeuer en verschillende gewapende dienders Schout: Jongens, we hebben Cartouche in de knip! Ga naar binnen zonder te schreeuwen. Ik hoop dat jullie allemaal genoeg moed hebben. La Valeur: Als leeuwen! Schout: Wie durft het eerste naar binnen te gaan? La Valeur: Dat bent u, omdat u ons commandeert. Schout: Een overste moet het hoofd koel houden. Jij wordt met die opdracht vereerd. La Valeur: Meneer, ik mag niet voor mijn rang marcheren, Want in de compagnie zijn veel oudere heren Als Rodemont en La Ponje. Maar die zijn al door angst verstomd Het is het beste dat we wachten tot hij naar buiten komt. Schout: Maar als hij niet komt?
La Valeur: Daar komt-‐‑ie... Schout: Dan trekken wij ons terug zonder vrezen. La Valeur: U hebt gelijk, ze zijn met zijn tweeën dat zou zou geen portuur voor ons twaalven wezen.
Twaalfde toneel Schout, La Valeur, Dienders, Cartouche, Grijper Cartouche: (tegen de Schout): Als je je verroert zal ik je je neus aZranden als van een konijn! (Cartouche met Grijper achter zich aan loopt dwars door de dienders en schiet met zijn pistool, waarop allen zich ter aarde laten vallen)
Dertiende toneel Schout, La Valeur, Dienders Schout: (weer overeind komend) Kan iemand me zeggen hoeveel gewonden er zijn? La Valeur: Niet een, zo te zien. Schout: Laten we dan maar afmarcheren. Er komt wel ooit een moment dat het tij zal keren!
Einde van het eerste bedrijf
Tweede Bedrijf Eerste toneel Braadspit, Lichthart Braadspit: Wat heb ik gehoord? Zou onze kapitein gevangen zijn? Lichthart: Als hij 'ʹt niet is dan kan 'ʹt zo gebeuren naar het schijnt. 'ʹt Huis, waar hij zat, was omsingeld door honderd man. Ze zijn nu boos, want hij verwondde heel wat kerels ervan. Maar hij kan 'ʹt nooit volhouden zonder kruit en zonder lood. Braadspit: Wat moeten we doen? We staan nu allen aan duizend gevaren bloot. Lichthart: Je kunt wel zeggen, dat we onze mooie kroon hebben verloren. Ik begin maar weer een kroeg, hou duiven op zolder net als tevoren. Braadspit: Ik word maar weer kleermaker, maar dat is niet zonder spijt, Want ik ben zo wel heel veel van mijn voordeeltjes kwijt. Moet ik nou weer helemaal van voren af aan beginnen? Lichthart: Van de nood een deugd gemaakt! Daar schiet mij wat te binnen. Zouden we geen andere kapitein kunnen kiezen in zijn plaats? Braadspit: Waar zouden we iemand, zo leep, kunnen vinden onder onze maats? Lichthart: Op jou bijvoorbeeld zou ik best willen rekenen. Braadspit: Je bent niet goed wijs. Ik heb hierin niets te betekenen.
'ʹk Zou eerder zeggen: jij bent een man van goede raad Van de hele troep weet ik niemand, die zo goed leidt als'ʹt er om gaat. Lichthart: Ieder heeft zo zijn gaven. Maar daar begin ik niet aan. Te hoog gegrepen om aan het hoofd van deze eerlijke mensen te staan. Braadspit: Het is voor mij te hoog, ik heb nog nooit iets gedenkwaardigs verricht. Ik zou een vlag op een modderschuit zijn! Geen gezicht! Lichthart: Je bent veel te bescheiden! Maar ik wil de zaak niet overdrijven, We moeten voor de functie van kapitein verkiezingen uitschrijven. Braadspit: O nee, hè! Met alle kuiperijen, kongsies en valse afspraken van dien! We moeten het ook breder en buiten de groep kunnen zien. Lichthart: Laten we er dan maar over dobbelen wie het uiteindelijk wezen zal. Braadspit: Hé! Ik zie daar een pelgrim, die loopt als een muis in de val.
Tweede toneel Braadspit, Lichthart, Grijper (als pelgrim gekleed) Braadspit: Wel pelgrim, waarheen gaat de reis? Grijper: Naar gindse bijeenkomst, beste kinderen. Braadspit: Dan heb ik een verzoekje, dat u niet erg zal hinderen. Dat u mij uw pij, paternoster en getijdenboek wilt lenen.
Grijper: U scheert mij de gek! Dat kunt u toch niet menen! Braadspit: Waar ziet u mij voor aan? Grijper: Wel voor een man met ere. Braadspit: Dan is er toch geen bezwaar als ik even lenen kan uw kleren? Grijper: Maar lieve kinderen, ik kan toch niet naakt over de straat gaan? Braadspit: Zeur niet langer of moet ik je zo dadelijk tot appelmoes slaan? Grijper (geeft hem een spel kaarten): Nou vooruit! Hier heb je mijn getijdenboek, dan heb je wat te lezen Braadspit: Maar dat is een spel kaarten! Wat voor grap mag dit wezen? Grijper (geeft hem een paar dobbelstenen): Ziedaar mijn zoon, mijn Paternoster, dat is toch ook niet mis! Lichthart: Ik mag doodvallen als dat geen valse speler is. Braadspit: Hou me niet langer tegen of moet ik je die rok van je kont af trekken? Het kan mij niet schelen, dat je daarna van de kou staat te verrekken. Grijper: Mijn rok wil ik graag behouden, die is me toch te veel waard. Maar misschien kan ik je wel dienen met deze mooie baard? (trekt zich de baard af) Braadspit: Wel allemachtig, Grijper! Hoe kom jij aan zo'ʹn equipage? Grijper:
Onze kapitein en ik zijn gered door zijn verbazingwekkende courage. Lichthart: Wat een geluk! Maar vertel eens, hoe dat dan wel kon geschieden. Grijper: Toen we geen munitie meer hadden om weerstand te bieden, Zijn we in ons hemd door de schoorsteen ontkomen En van dak tot dak tenslo\e bij mensen in huis gekomen, Die we vertelden, dat we in diepe schulden waren geraakt En op deze wijze van de nood een deugd hadden gemaakt. Ik kreeg deze oude pelgrimsrok en Kartoesje werd met een linnen jak vereerd En zo zijn we toen, zonder dat ze het merkten, die honderd rakkers gepasseerd. Braadspit: Zo ken ik hem weer! Zo is onze kapitein op zijn best en Wurmt hij zich toch elke keer weer uit de nesten! Grijper: Ja, maar kijk eens wie daar zo hard aan komt draven!
Derde toneel Braadspit, Lichthart (terzijde), Grijper, Pierot (met een valies op zijn schouder) Grijper: Beste vriend, wat doe je? Dat is toch zeker werk voor slaven? Pierot: Ja pater, dat is waar, maar mijn baas zei dat ik hard moest lopen Omdat er in Parijs zoveel gauwdieven de buurten afstropen. Grijper: Wie is je baas dan, mijn zoon. Pierot: Net als ik in Angoulême geboren
En hij heeft een dochter van Orentes als bruid uitverkoren. Hij heet Dommeloere en hij is verschrikkelijk rijk. Hij heeft mij in deze mooie kleren gestoken en kijk! In dit valies zi\en meneer'ʹs kostelijke pruiken Die hij bij de komende bruiloft wil gaan gebruiken. Grijper: Dommeloere'ʹs knecht? Beklagenswaardige bloed! Dat je onder zo iemand je leven slijten moet! Pierot: Wel paterlief, u haalt me de woorden uit de bek, Want onder ons, die heer van mij is hartstikke gek! Grijper: Ik leer je een geheim, waarmee je geld kunt verdienen, moet je weten. Pierot: O pater, als dat kon, ik zou je mijn leven lang niet meer vergeten. Grijper (legt zijn hoed op de grond): Je ogen dicht, kniel naast mij neer en let op het kleinste woord! "ʺOch lieve Sinterklaas, ik wil graag worden verhoord, "ʺNiet om pepernoten, banketle\ers, speculaas of vijgen "ʺMaar ik zou dolgraag twee gouden Louis d'ʹOrs van u krijgen. "ʺDan beloof ik u een waskaars van minstens twintig pond!"ʺ Nou zoon, kijk nu eens in mijn hoed, wat glimt daar zo rond? Pierot: Ach lieve pelgrim! Daar liggen twee Louis d'ʹOrs in je hoed! Het is een wonder, dat mij brengt in een opperbest gemoed. Grijper: Als broers zullen we delen. Hier is jouw part En nu jij, kniel maar neer met een opgewekt hart. (Lichthart steelt ondertussen het valies) Pierot: Ik hoop dat ik mij de woorden nog herinneren kan. Daar gaat-‐‑ie! Op hoop van 'ʹs Heren zegen dan!
"ʺOch lieve Sinterklaas, ik wil graag worden verhoord, "ʺNiet om pepernoten, banketle\ers, speculaas of vijgen "ʺMaar ik zou dolgraag twee gouden Louis d'ʹOrs van u krijgen. "ʺDan beloof ik u een hoed te kopen van twintigduizend....."ʺ Grijper: Een waskaars van twintig.... Pierot: Oja! Van twintig pond. Grijper: Voel nu in je zakken en laat zien wat je vond. Pierot: Dat is raar, want ik voel niets bijzonders bij mijn weten. Grijper: Had je geld bij je? Geef maar hier anders kun je'ʹt vergeten. Ik bewaar het zo lang voor je, dan zal het wel gaan. Pierot: Hier is het. Of moet ik nu opnieuw van voren af aan? Grijper: Ik heb geen tijd meer om het nog langer te rekken Pierot: En mijn geld? O verdomme! Hij gaat vertrekken. En mijn valies? Waar is dat gebleven? Houd de dief!
Vierde toneel Pierot,Koevoet, Lichthart, Braadspit Lichthart: Ben je bestolen? Pierot: Ja meneer! Die pelgrim was helemaal niet zo lief! En wat erger is, nou is ook mijn valies verdwenen. Koevoet: Ik ken hem. Laten we 'ʹm volgen op onze beide benen.
Vijfde toneel Lichthart, Braadspit Lichthart: Die Grijper is me er een! Jongens jongens! Wat deed-‐‑ie dat fijn! Braadspit: Ja zeker! Maar kijk eens even! Daar komt onze kapitein!
Zesde toneel Cartouche (in een linnen rok), Braadspit, Harpoentje Cartouche: Wel jongens, jullie zien het! Ik ben nog in leven! Braadspit: Het had ons veel verdriet bezorgd, als u had moeten sneven. Cartouche: Maar wel jammer, dat Zonderhoed en Langedegen zijn gevat. Braadspit: O, wat erg! Cartouche: Ik heb in lange tijd niet zo'ʹn verlies gehad. De opleiding kos\e me twintig jaren voor hun allebeiden Harpoentje: U ziet er moe uit! Cartouche: Ik zal me een bouillon van brandewijn laten bereiden. Harpoentje: Wilt u niet wat rusten? Cartouche: Ik heb nooit rust, ik moet met mijn kop er bij zijn alle dagen. Er is werk te doen en het heeft al negen uur geslagen Harpoentje:
U moet wel eerst van kleren veranderen. Cartouche: Ja, maar wij moeten nu scheiden van elkander en Met de eerste, die ik tegenkom ruil ik van pak.
Zevende toneel Brakje, Cartouche, Braadspit, Lichthart, Harpoentje Brakje: Kapitein, die meneer Dommeloere komt hier straks. Hij vroeg op de hoek van de straat naar meneer Orentes. Cartouche: Oké jongens! Laten we onze posten beze\en En zien hoe we hem het vluchten kunnen bele\en. We kunnen hem plunderen, maar er ook achter zien te komen wat Er ook nog te plukken valt uit zijn schoonvaders'ʹ gat! Heb je het pak van de commissaris al? Brakje: Zeker weten! Als ik iets moet zien te pakken, zal ik het nooit vergeten.
Achtste toneel Dommeloere (alleen) Dommeloere: Dat is me wat moois! Doordat mijn koets is overvallen Moest ik uren lopen. Dat is me slecht bevallen. En niemand die mij vertellen kan waar Orestes woont. Zelfs niet als ik zeg, dat iemand voor die informatie wordt beloond. Ja, papa had gelijk, hij heeft mij zeker niet gefopt, Toen hij zei, dat Parijs met dieven is volgepropt. Ook al waren er mensen, die wel erg naar me keken, Ze lachten alleen maar als ze mij hoorden spreken.
En om te laten zien, dat ik niet bang was heb ik gezongen Met alles wat ik kon opbrengen uit het diepst van mijn longen.
Negende toneel Dommeloere, Grijper Grijper:(met getrokken degen) Blijf staan! Dommeloere: Och meneertje, doe niets met die degen! Grijper: Je beurs of je wordt aan mijn degen geregen. Dommeloere: Ja zeker, meneer. Ik ga hem al voor u pakken. Grijper: Hoeveel zit er in? Dommeloere: Tien franken. Grijper: Je wilt me verlakken! Een man als jij met maar tien franken aan boord? En dat wil gaan trouwen! Heb je het ooit zo gehoord! Dommeloere: Ach meneertje, als ik dit tevoren had kunnen dromen Dan was ik wel met meer geld op zak gekomen. Dan had ik wat meer bij me gestoken, echt waar! Grijper: Maar man, zo breng je een eerlijk man in gevaar! Ze brengen mij zo voor tien franken om het leven! Dommeloere: Het is goed! Beslis zelf maar om het geld weer terug te geven. Ik zal wel zeggen, dat er echt niets is geschied. Grijper:
Je kost me teveel tijd, kerel, besef je dat niet? Voor tien lullige franken zet je me hier te kakken, Terwijl ik er elders misschien wel duizend had kunnen pakken! Dommeloere: Zo te horen hebt u goede redenen om kwaad op mij te zijn. Grijper: Wat heb je aan je vinger? Dommeloere: Een diamant. Grijper: Is-‐‑ie fijn? Dommeloere: Dat weet ik niet. Hij is niet van mij. Grijper: Geef op! Het kan me niks meer bommen. Dommeloere: Ach meneertje, waarom ben ik toch naar Parijs toe gekommen? Als mijn vader het hoort dan zal ik vast wat beleven, Want die ring komt van hem om aan mijn bruid te geven. Grijper: Foei! Die diamant is niet echt. Die kun je niet aan je bruid presenteren. Heb je niets anders in je zakken om haar mee te vereren? Dommeloere: Ach meneertje, heb meelij, ik heb niks anders dat ik geven kan. Grijper: Hoor mijn raad! Ga naar huis en gedraag je als een man! Het is hier in Parijs voor iemand als jij niet goed toeven, Want het wemelt hier ongelofelijk van de boeven!
Tiende toneel Dommeloere alleen
Dommeloere: Ziezo, die is weg en ik heb het gehaald, Maar dat ging wel even door het oog van de naald Wat een geluk, dat hij er niet achter is gekomen, Dat mijn vader tweehonderd franken verstopte in mijn zomen.
Elfde toneel Dommeloere, Braadspit Braadspit: Jij daar! Dommeloere: Dag, goede vrind. Braadspit: Je beurs met geld! Dommeloere: Daarvoor bent u te laat gekomen. Want die is me zojuist door een ander al afgenomen. Braadspit: Moest dat zo gauw? Kon je niet wachten totdat ik kwam? Heb je geen ring? Dommeloere: Nee. Braadspit: Hoe kan dat? Dommeloere: Omdat hij mij die ook ontnam. Braadspit: Ook wat moois! Dat ik nou net achter het net moet vissen. Dommeloere: 'ʹt Spijt me zeer, maar ik heb niks meer te missen. Braadspit: Wel allemachtig! Het lijkt wel of je een spelletje speelt
En dat je er voor zorgt dat een ander je besteelt. Alleen maar maar om mij op stang te kunnen jagen! Dommeloere: Welnee! Kan ik er wat aan doen dat iedereen mij wil belagen? Braadspit: Je beklaagt je, maar ik verlies er meer bij als jij. Dommeloere: Hoezo? Braadspit: Die kerel heeft het jou niet ontroofd, maar mij! Dommeloere: Het lijkt me eerder dat ik de pineut ben, zou ik geloven. Braadspit: Nu hij het geroofd heeft, kan ik het niet meer van je roven. Dommeloere: Zo bekeken, hebt u gelijk. Laten we dan allebei roepen: houdt de dief!
Twaalfde toneel Harpoentje, Lichthart, Dommeloere, Braadspit Harpoentje: Houdt de dief? Braadspit: Kom maar hier en help hem asjeblief! Dommeloere: Wat is dat raar om zo te praten tegen hun die mij komen onge\en!
Dertiende toneel Harpoentje, Lichthart, Dommeloere Harpoentje: Meneer, we zijn blij, dat we die boef zijn aanslag konden bele\en.
Dommeloere: Heren, ik voel mij ten zeerste aan jullie verplicht Dat je die kerel verjaagd hebt uit mijn gezicht. Harpoentje: Heeft hij u ook iets ontnomen? Dommeloere: Nee, want hij was net te laat gekomen. Harpoentje: Bent u dan al door een ander beroofd? Dommeloere: Van mijn beurs en van mijn diamant. Harpoentje: Als u om geld verlegen zit, neem dan dit aan uit mijn hand. Dommeloere: Dat is te beleefd. Dat kan ik niet zo maar aanvaarden. Harpoentje: Waarom niet? Dommeloere: Wel, onder ons gezegd ik heb nog aan waarde Tweehonderd franken in mijn zomen genaaid. Harpoentje: Dat is niet mis! Dommeloere: In Parijs zijn ze wel leep, maar ze weten niet dat een Angoulêmer dat ook best is. En ik heb ook nog een wisselbrief voor tweeduizend kronen Aan toonder van meneer Orestes. Die kan ik zo tonen. Lichthart: Is het niet wat onvoorzichtig om ons dat zo maar te vertellen? Als wij nu ook eens rovers waren, om dat zo maar eens te stellen? Dommeloere: Ik ken mijn Pappenheimers.
Lichthart: Maar men wordt toch gauw bedrogen. Uit nood worden sommige mensen tot straatroverij bewogen. Dommeloere: De gelegenheid maakt de dief, zult u bedoelen. Maar ik ken de jeugd. Harpoentje: U hebt gelijk, meneer, en dat doet ons veel deugd. Als wij een vreemdeling zijn omstandigheden kunnen verzoeten Doen we dat graag, want op weg naar uw hotel zou u nog meer boeven kunnen ontmoeten. Ze zouden u kunnen vermoorden als ze niet tevreden werden gesteld. Dommeloere: Dat zou pas erg zijn! Harpoentje: Neem daarom deze beurs maar aan met geld. Dommeloere: Als u zo aandringt.... Maar edelmoedige vrinden Waar kan ik jullie om het terug te geven weer vinden? Harpoentje: U ziet ons vast en zeker wel spoedig weer, meneer. Dommeloere: Tot ziens dan en bedankt voor de vriendschap en zo meer.
Dertiende toneel Dommeloere alleen Dommeloere: Wie had dat gedacht! Maar naar eer en geweten kan ik nu verklaren Dat er in Parijs ook heel beleefde en welopgevoede lieden waren.
Veertiende toneel Cartouche, Dommeloere Cartouche: Houd de dief! Dommeloere: Nog meer dieven? Wel seldrement! Regent het hier dieven? Wie is nou weer deze vent? Cartouche: Ach meneer, ik ben bestolen. Dommeloere: Da'ʹs van de gekke! Dan zijn we gelijken. Cartouche: Jij ook? Maar daar sta ik wel even van te kijken, Want je hebt de kleren die mij afgepakt zijn aan je bast! Dommeloere: Hoe kom je daarbij? Cartouche: Jazeker, boef! En ik heb je vast. Geef me mijn kleren weer, dan kun je je eigen spullen weer aantrekken. Dommeloere: Maar het zijn mijn eigen kleren. Je wilt een beetje met me gekken! Ik ben er zeker van dat je me voor de verkeerde houdt. Cartouche: Als je niet ruilen wilt? Oké! Dan breng ik je naar de schout.
Zestiende toneel Grijper (gekleed als commissaris), Stormbok, Koevoet (als dienders), Cartouche, Dommeloere Grijper: Wat is hier aan de hand?
Cartouche: Commissaris u bent net op tijd gekomen Want die boef heeft mijn beurs en kleren afgenomen. Dommeloere: Meneer de commissaris, ik verzeker u dat ik die vent niet ken En dat ik juist zelf door een ander bestolen ben. Grijper: Ho es even! We laten ons niet verblinden door mooi praten, Want geen dief zou u die prachtige kleren hebben gelaten. Die andere man lijkt me eerder het slachtoffer te zijn dan jij. Dommeloere: Maar mijn beste meneer.... Grijper: Ik zie het best goed! Je bent erbij! Ik zie het aan het gezicht. Een echte boef! Dat moet je erkennen. Bovendien heb ik de eer om deze meneer heel goed te kennen. Cartouche: Dat klopt, meneer, 'ʹk ben je buur, Jean de Bourgonjon. Grijper: Zie je wel! Ik dacht al dat ik je ergens van kon. Maar om goed recht te doen, moet jij verklaren Wat zaten er in de zakken van je pak voor waren? Cartouche: Een groene beurs. Dommeloere; Dat liegt-‐‑ie meneer! Die is me gegeven door iemand anders. Wilt u dat ik er op zweer? Grijper: Helers worden ook gestraft. Daar valt niet over te janken. Wat zat er nog meer in? Cartouche: Tien nieuwe franken. Grijper:
Geef eens hier die beurs, dan zullen we eens zien... Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien! Daar sta je voor aap vriend! Mannen, we gaan hem gevangen ze\en! Dommeloere: En heb ik nou geen enkele kans meer om hem dat te bele\en? Meneer de commissaris, ik ben een eerlijk en niet onbemiddeld man Ik kom van Angoulême en Dommeloere is mijn van. Grijper: Wat mij betreft mag je zo hard als je wilt piepen en zingen, Maar geloof me broer, je zult de dans niet verder ontspringen. Breng deze kerel weg en zoek het uit tot op de grond. Dommeloere: Dat is wat ik verzoek. Grijper: Hou jij verder je mond! En jij, buurman, kom mee dan kun je je kleren weer krijgen. Wees gerust want die man zal je dan verder niet meer kunnen bedreigen.
Zeventiende toneel Grijper, Cartouche Grijper: Ze brengen hem naar de kroeg waar zijn knecht ook is gebracht. Wat vindt je er van? Cartouche: Dat deed je heel goed, had ik trouwens ook wel gedacht. Nu moet je wel de hele nacht bij hem blijven om de boel te reguleren, En hem van zijn eigen geld behoorlijk te trakteren. Morgen bezoek ik zijn schoonvader en als alles goed lukt Hebben we die ouwe niet zo'ʹn kleine veer uit zijn kont geplukt.
Einde van het tweede bedrijf
Derde Bedrijf Eerste toneel Orontes, Izabel Orontes: Ik heb er geen idee van waar de bruigom zich naar toe heeft begeven. Zijn vader, meneer Dommeloere, heeft mij toch duidelijk geschreven, Dat zijn zoon is vertrokken. De postkoets kwam gisteren aan En hij is er nog steeds niet. Er moet iets mis zijn gegaan. Izabel: Het lijkt er eerder op, dat hij weinig lust heeft om mij te aanschouwen En dat hij alleen vanwege zijn vader met mij moet trouwen. Orontes: Als ik dat zeker wist, dan zou ik hem ontslaan van zijn woord. Izabel: Het lijkt er op, dat u door zijn houding behoorlijk bent verstoord. Waarom kunt u Valerius in zijn plaats dan niet beter vragen? Hij verdient ook uw achting en zou u meer moeten behagen. Orontes: Heb ik je dan niet eerder gezegd hoezeer het mij speet Dat ik Valerius je niet ten huwelijk heb besteed? 'ʹt Is dat ik aan die Dommeloere al een contract had gezonden, Waar ik op straf van verbreking voor tienduizend kronen was gebonden, Als ik jou niet ten huwelijk had willen geven aan zijn zoon. Dat Valerius nu de sigaar is, is helaas het onvermijdelijk loon. Izabel: Maar Valerius heeft u toch aangeboden die boete te betalen? Orontes:
Slechts voor een deel, want van zijn vader valt niets te halen. Die is wel schatrijk, maar zo gierig dat hij 'ʹt niet kan lijden Om van een deel van zijn geld te moeten scheiden. Izabel: Dus ik ben het slachtoffer geworden van uw stommiteit En moet nu met een man trouwen onder wie ik straks lijd.
Tweede toneel Orontes, Izabel, Margo Margo: Meneer, daar is een meneer, die zegt dat hij Dommeloere is geheten. Orontes: Daar is-‐‑ie eindelijk! Dan zullen we wel gauw meer van hem weten.
Derde toneel Cartouche (gekleed als Dommeloere), Broertje, Orontes, Izabel, Margo Cartouche (tegen broertje): Met onbeschoftheid lukt het wel om Orontes van een huwelijk aherig te maken En dan valt er waarschijnlijk ook wel wat poen uit deze rijkaard te kraken. Broertje, verstop jij je ergens hier in dit grote huis En laat ons vannacht dan weer binnen zonder gedruis.
Vierde toneel Cartouche, Orontes, Izabel, Margo Cartouche: Daar was-‐‑ie dan, schoonpa. Ik snap best dat u al boos was in gedachten Omdat u veel te lang op mijn aankomst hebt moeten wachten.
Orontes: Ik ben blij, dat ik u dan eindelijk na zo lange tijd mag zien. Cartouche: Waar is uw dochter? Orontes: Daar staat ze. Cartouche: Ach, u steekt de gek met mij misschien? Ze is niet half zo mooi als aan mijn vader gezeit is. Izabel: O nee? Cartouche: Het lijkt mij eerder toe, dat het de meid is. Tja, dat krijg je als je een kat in de zak gaat kopen. Orontes: Dat doet me nou niet bepaald het beste hopen. Cartouche: Nou, schoonpapa, ik kan je in alle oprechtheid verklaren Dat ik gisteren at met wat dames, die heel wat mooier waren. Orontes: Wat hoor ik? Heb je deze nacht al in de stad gelogeerd? Bij welke dame heb je dan wel deze nacht gepasseerd? Cartouche: Weet ik veel? Die mooie meid stond er, toen ik uit de postkoets kwam geklommen. Ze zei, dat het haar een eer was als ik met haar mee zou kommen. Ze bracht me naar haar huis. Jandorie, daar heb ik me niet verveeld! Ik heb er gedronken en met haar neef om veel geld gespeeld. Ze wonnen mijn ring, tweehonderd kronen en voor heel mijn leven Ben ik hun nog tweeduizend kronen schuldig gebleven. Izabel: Nou hoort u 'ʹt, vader! Orontes:
Dit lijkt zo op het oog een afschuwelijke zaak en Hoe moet ik het zo spelen, dat ik die lomperd weer kwijt kan raken. Cartouche: (geeft Orontes een kwitantie) Iets anders, want dit gezelschap begint mij de keel uit te hangen. Ik zou hiervoor wel wat geld van mijn schoonpapa willen vangen. Orontes: Die wissel is goed. Het geld ligt al klaar, maar... Cartouche: Wat meer zegt, ik heb hier ook nog een brief van mijn vaâr. Hij schrijft, dat u het mij aan niets mag laten ontbreken. Dus, schiet mij wat geld voor, zeg maar, een of twee weken, Dat ik het geld, dat ik deze nacht bij die dame verloor Weer terug kan winnen. Want voor mij gaat dat voor. Orontes: Je kunt de pot op! Wat denk je? Wel seldrement Aan zo'ʹn schoonzoon leen ik geen ene cent. Cartouche: Wel centenvrek, mag ik weten wat u dan wel had gedacht? Orontes: Dat ik zo'ʹn dobbelaar niet wil koppelen aan mijn geslacht! Cartouche: Ho Ho! Effe dimmen! Want ik heb een contract En dat wordt me maar niet zo een-‐‑twee-‐‑drie afgepakt! Orontes: Je kunt me wat! Ga er voor mijn part maar om procederen. Cartouche: Liever niet, want ik moet niets hebben van die advocatenheren. Laten we het er bij laten. Je dochter is niet mijn smaak. En als ik het goed zie, dan draag ik niet bij aan haar vermaak. Maar ik wil wel graag, dat u mij die wissel gaat betalen. Orontes: Dat zei ik al, dat hoef ik dan niet van ver op te halen.
Hier zijn tweeduizend kronen in goud, wel geteld. Cartouche: Dan ook nog graag de kadoos, die je dochter al ter hand zijn gesteld. Izabel: Asjeblieft! Je snoer parels en hier zijn de andere juwelen. Cartouche: Mooi! Nu kan het contract mij verder niets meer schelen. Hier hebt u het weer. Wel zou ik nog, als u 'ʹt mij toe wilt staan, Nog wat geld van u hebben om weer op huis aan te kunnen gaan. Orontes: Al goed, al goed! Ik dacht niet, dat ik u toch nog redelijk zou vinden. Hier is nog wat geld en verspeel dat dan maar bij uw beminde. Zo kom ik er nog goedkoper af dan ik eerst had gedacht. Cartouche: O ja? Nou, u verliest er meer bij, dan u ooit had verwacht Orontes: Ik dank de hemel, dat je niet in mijn familie bent gekomen. Cartouche: We zien wel. Wilt u nog pakjes of brieven aan mijn vader doen toekomen? Orontes: Ik zal hem zeker schrijven, daar kun je vergif op innemen. Cartouche: Als u hem schrijft, meld dan ook dat men Cartouche nog niet heeft kunnen claimen. Orontes: Vertrek! En wat ik schrijf? Dat zal ik zelf wel bepalen.
Vijfde toneel Orontes, Izabel, Margo
Orontes: Als dat huwelijk ooit door was gegaan? Dat was pas balen! Maar Valerius moet dit nu wel snel weten, mijn kind. Izabel: Daar zorg ik wel voor. Margo, ga jij nu snel als de wind Naar Valerius en zeg dat mijn vader hem wil spreken.
Zesde toneel Orontes, Izabel Orontes: Wat een opluchting! Ik kom nu eindelijk weer wat tot bedaren. In alle oprechtheid wil ik je nu ook wel verklaren Dat jij het allemaal beter gezien hebt dan wij En dat het Valerius wordt, maakt mij heel erg blij. Het is goed dat jij die Dommeloere helemaal niet hebt zien staan! Maar, wat zie ik? Wat voor een belachelijke figuur komt daar nou aan?
Zevende toneel Dommeloere (gekleed als Cartouche), Pierot (als pelgrim), Orontes, Izabel Dommeloere: Pierot! Goddank zijn we uit de klauwen van die rovers gered En hebben we onze voeten in 'ʹt huis van mijn schoonvader gezet. Meneer, ik ben uw dienaar! Goedendag juffrouw Izabel. Orontes: Wat moet die vent nou weer? Hij steekt niet erg goed in z'ʹn vel. En wat een smoelwerk.... Dommeloere: Ik zie wel dat u ons niet kent. Orontes: Dat klopt! Ik heb geen idee wie jullie nou weer bent.
Dommeloere: Ik heb de eer om de zoon van mijn vader te wezen. Orontes: Ik ken je vader niet. Vast een dief, dat zeg ik maar bij deze. Dommeloere: Mijn knecht en ik hebben daar wel de kleren van aan. Izabel: Zou 'ʹt Cartouche kunnen wezen, die we hier voor ons zien staan? Orontes: Daar kon je best gelijk in hebben. Dan hebben we wel wat te duchten, Want naar ik hoorde wist hij met zijn maat, een pelgrim, te ontvluchten. Dommeloere: Dat klopt, want ik ben ontsnapt in zijn linnen kiel Orontes: Daar krijg ik het koud van. Het snijdt mij door de ziel. Dommeloere: Laat mij u beiden sluiten in mijn armen. Izabel: O, mijn god....!
Achtste toneel Orontes, Dommeloere, Pierot Orontes: Ach, mijne heren heb toch met mij erbarmen. Dommeloere: Wat is er mis? Maken mijn kleren u bevreesd? Dat komt omdat wij onder de dieven zijn geweest. U moet me wat geld geven om wat anders te kopen. Orontes: O nee! Is hij het zelf?
Dommeloere: Dat zou ik wel hopen. Maar laat ik u vertellen wat er vannacht is geschied. Orontes: Laat het maar! Want ik weet het liever niet! O, wist ik maar, hoe ik nu aan wat hulp kon komen. Dommeloere: Welnu, ik werd gisteren door een paar boeven te pakken genomen. Orontes: In de Augustijnerstraat. Daar hebben we van gehoord. Dommeloere: Ik heb van de naam geen idee, maar ik werd bijna vermoord. Orentes: Ja ja! En jullie zijn in je hemd door een schoorsteen gekropen En naderhand ook nog eens uit de gevangenis geslopen. Dommeloere: Wat? Ik kan niet begrijpen waar u het over heeft, Want wij hebben wel iets totaal anders beleefd. Orontes: Asjeblieft meneer, het kan zijn dat we dat niet precies wisten En laten we er asjeblief niet over gaan twisten. Het is zo, dat ieder van zijn vak moet zien te leven. Dommeloere: Dieven zowel als anderen. Dat is mij om het even. Maar die van gisteren zullen er een poos van rond kunnen komen. Het spijt me van die diamant, want die had ik graag terugbekomen. Orontes: Mijn diamanten ring? U mag 'ʹm hebben. Bent u dan tevree? Dommeloere: Wat zou ik daarmee dan moeten doen? Ach welnee! Ik zou immers met uw dochter trouwen of zijn dat dromen? Orontes: Jij met mijn dochter?
Dommeloere: Daar ben ik van Angoulême voor gekomen. Orontes (terzijde): O verschrikkelijk, hoe die man met mij spot! Hoe dan ook, hij lijkt mij echt stapel zot! Dommeloere: Ik ben gekomen om met uw dochter een huwelijk aan te gaan. Orontes:(terzijde) Ik zie mijn naam al in de kranten en liedjes staan. Daar tegen helpt dan, dat staat vast, geen enkel smoesje Om de schoonvader te zijn van die gauwdief Cartouche! Dommeloere:(tegen Pierot) Heb jij een idee, waarom die man zo binnensmonds morde? Pierot: Ik denk dat-‐‑ie boos is, dat u zijn schoonzoon wilt worden. Dommeloere (tegen Orentes): Wat is er mis mee? Het is voor mij een grote eer, Dat ik uw dochter Izabel tot mijn vrouw begeer. Orentes: Ja ammehoela! Een grote eer? Doen we zaken die op elkaar lijken? Dommeloere: Maar we zi\en toch in 'ʹt zelfde vak, hoe moet ik het anders bekijken? Orontes: In 'ʹt zelfde vak? Dommeloere: Wat nou? U bent toch net als ik handelaar! Orontes: Bedoel je dat twee kooplui hegelfde is als dieven onder elkaar? Ik ken er genoeg die dat beslist niet zo zien!
Negende toneel Orontes, Dommeloere, Pierot, Onderschout, enkele dienders
Onderschout (met een getrokken pistool): Hands up! Of anders schiet ik je door de knieën. Orontes: Help! Onderschout (tegen Dommeloere): Zo, jonker Cartouche! Nou hebben we je eindelijk in onze macht Orontes: Zie je wel, dat had ik van het begin af aan al gedacht! Die dacht, dat hij mij mijn dochter kon ontfutselen. Onderschout: Dan heeft hij voorlopig wat anders om aan te knutselen. Die vent heeft ons al heel wat zweetdruppeltjes gekost. Wat een eer, dat ik Parijs nu eindelijk van hem heb verlost! (Dommeloere en Pierot worden door de dienders gepakt) Dommeloere: Maar u hebt de verkeerde! Pierot: Jullie hebben alles verzonnen! Onderschout: Jullie zijn bekend en gevolgd door onze spionnen. En jullie hebben de kleren aan, waarmee jullie zijn ontsnapt. Pierot: Maar we zaten vast tussen de dieven in een kroeg, waar wijn werd getapt. Onderschout (tegen Dommeloere): Heb je geen vier kerels neergestoken? Dommeloere: Laat ze maar komen. Ze kunnen nooit volhouden dat ik ze het leven heb benomen!
Tiende toneel Izabel, Orontes, Dommeloere, Pierot, Onderschout, Dienders
Izabel: O vader! Er is nog iets wat aan deze zaak niet klopt In mijn kamer vond ik een klein jongetje verstopt. Op mijn roepen kwam een diender aangesprongen, Die hem kent als de broer van Cartouche! Daar is-‐‑ie met die jongen!
Elfde toneel Orontes, Rodemont, Broertje, Izabel, Dommeloere, Pierot, Onderschout, dienders Onderschout (tegen Rodemont): Weet je zeker dat dit het broertje is van Cartouche, Rodemont? Rodemont: O ja, want ik heb 'ʹm al vaak opgepakt. Ik herkende hem terstond. Onderschout: Maar Cartouche zelf ken je niet? Rodemont: Daar durf ik niet op te zweren. Onderschout: (tegen Broertje) Wees eerlijk! Als je dat niet bent dan zal ik je leren! Is dat je broer? Zeg het maar zodat ik het kan verstaan. Als je oprecht bent dan laat ik je wel weer gaan. Broertje: O, liefste broer en liefste neef! Dat ik jullie hier zo moest vinden! Dommeloere: Wat een rogakje! Broertje: Wat erg, dat je je zo laat binden! Jij die altijd de schrik van alle dienders was! Dommeloere: 'ʹt Rotjoch! Ik vermoord hem! Hou me vast! Broertje (tegen Orontes):
Ach mijn lieve meneer! (pakt Orontes bij de hand en ontsteelt hem zijn ring) Ik beloof u dat ik op het goed pad zal keren. Orontes: Ga maar, jochie.
Twaalfde toneel Izabel, Valerius, Orontes, Dommeloere, Onderschout, Rodemont, dienders, Margo, Pierot Valerius: Ho es even! Wat doet u hier mijne heren? Onderschout: We hebben Cartouche gearresteerd. Valerius: Dan hebt u de verkeerde persoon gevat, Want Cartouche is in een herberg gepakt, waar hij onder een bed verborgen zat. Deze man heet Dommeloere, een koopmanszoon, die komt om te trouwen. Onderschout: Wat? Is dit Cartouche niet? Valerius: Die heeft een li\eken hier (wijst op zijn keel) en deze niet, kun je zo al aanschouwen. Onderschout: Ach ja, dat is waar! Daar hebben we even niet op gelet. Maar dat broertje! Waar is-‐‑ie? Orontes: Die heeft zichzelf al gered! Ik kreeg meelij met hem, toen hij deze handen kwam drukken Zo lief en..... o, wat een verschrikkelijke boevenstukken! Hij heeft mijn ring! Wat ben ik een zot! Dommeloere:
Dat krijg je, als je een ander bespot! Onderschout: We gaan, mannen. We hebben in ieder geval deze pelgrim gevangen. Pierot: Maar meneer, ik heb niets gedaan waar ik voor zou moeten hangen! Dommeloere: Dat klopt. Want deze Pierot, deze pelgrim is mijn knecht. Onderschout: Waarom heb je dat dan niet eerder gezegd! Kom mannen, laten wij dan nu maar met z'ʹn allen gaan.
Dertiende toneel Orontes, Izabel, Dommeloere, Pierot, Valerius, Margo Orontes: Wel vrinden, ik heb me daar vandaag fraaie dingen gedaan. Valerius: Het was Cartouche, die vannacht deze man heeft bestolen. Dommeloere: Precies! Zo raakte ik verzeild in deze mallenmolen! Valerius: En hij heeft zich bediend van zijn papieren en zijn kleed. Orontes: Hoe kan het dat jij dat allemaal zo precies weet? Valerius: Grijper, mijn vader'ʹs klerk, had zich in zijn bende begeven En hij heeft mij verteld wat die gangsters alzo hebben bedreven. Hij heeft toen Cartouche laten vangen, op mijn raad, Opdat hij pardon zou krijgen voor al zijn vroegere kwaad. Orontes: Dat is dan goed gelukt, maar het kost mij wel twaalfduizend gulden!
Valerius: Wees maar gerust, want ik zal het niet dulden Dat het u een cent kost, want mijn klerk heeft de buit Hij zal u en meneer Dommeloere terugbetalen tot de laatste duit. Orontes (tegen Dommeloere): Neem me niet kwalijk, meneer, dat u zo door mij hebt geleden. Dommeloere: Zand erover, want ik ben nu weer dik tevreden Als ik maar weer terugkrijg wat ik kwijt ben geraakt. Dan ga ik weer weg, want het heeft mij hier heel slecht gesmaakt. Uw dochter mag u wat mij betreft houwen, Want mij is alle lust benomen om met haar te trouwen. Orontes: Ik begrijp het. Margo breng meneer naar een kamer hierboven.
Veertiende en laatste toneel Orontes, Valerius, Izabel Orontes: Wat voel ik me weer vrij, kunnen jullie dat geloven? Cartouche is gepakt. Ik krijg mijn juwelen terug en mijn geld. Dat heeft mij uiteindelijk weer gerust gesteld. Laten we ons nu bezig gaan houden met vrolijker zaken En alles voor een vrolijke bruiloft gereed gaan maken. Beste Valerius, wat als ik aan jou mijn dochter zou geven? Valerius: Dan maakt u ons beiden gelukkig voor ons verdere leven!
Einde